Synonyms: blijven, rusten, verblijven, zich ophouden
Conjugation
Indicative mood |
---|
Present tense | Past tense |
---|
(ik) toef | (ik) toefde |
(jij) toeft | (jij) toefde |
(hij) toeft | (hij) toefde |
(wij) toeven | (wij) toefden |
(jullie) toeven | (jullie) toefden |
(gij) toeft | (gij) toefdet |
(zij) toeven | (zij) toefden |
Subjunctive mood |
---|
Present tense | Past tense |
---|
(dat ik) toeve | (dat ik) toefde |
(dat jij) toeve | (dat jij) toefde |
(dat hij) toeve | (dat hij) toefde |
(dat wij) toeven | (dat wij) toefden |
(dat jullie) toeven | (dat jullie) toefden |
(dat gij) toevet | (dat gij) toefdet |
(dat zij) toeven | (dat zij) toefden |
Imperative mood |
---|
Singular/Plural | Plural |
---|
toef | toeft |
Participles |
---|
Present participle | Past participle |
---|
toevend, toevende | (hebben) getoefd |
Rondom andere spitsen en klokketorens toonde zijn kijker hem reusachtige zwermen vogels, maar hier toefden ze nooit.
Het was de markies van Cantecler de Barneveldt, die hier graag toefde, omdat hij zelf een onbegrepen dichter was.
Met de intrede van de winter zouden trouwens ook de walvissen wegtrekken en het zou geen zin hebben nog langer te toeven.