Information about the word teruglopen (Dutch → Esperanto: reiri)

Synonyms: teruggaan, terugkeren

Part of speechverb
Pronunciation/təˈrɵxlopə(n)/
Hyphenationte·rug·lo·pen

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) loop terug(ik) liep terug
(jij) loopt terug(jij) liep terug
(hij) loopt terug(hij) liep terug
(wij) lopen terug(wij) liepen terug
(jullie) lopen terug(jullie) liepen terug
(gij) loopt terug(gij) liept terug
(zij) lopen terug(zij) liepen terug
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) teruglope(dat ik) terugliepe
(dat jij) teruglope(dat jij) terugliepe
(dat hij) teruglope(dat hij) terugliepe
(dat wij) teruglopen(dat wij) terugliepen
(dat jullie) teruglopen(dat jullie) terugliepen
(dat gij) teruglopet(dat gij) terugliepet
(dat zij) teruglopen(dat zij) terugliepen
Imperative mood
Singular/PluralPlural
loop terugloopt terug
Participles
Present participlePast participle
teruglopend, teruglopende(zijn) teruggelopen

Usage samples

Hij voegde de daad bij het woord en begon terug te lopen.

Translations

Catalantornar
Czechvracet se; vrátit se
Englishgo back; turn back
Esperantoreiri
Germanzurückkehren; zurückgehen; nochmal gehen
Italianritornare
Papiamentobolbe
Portugueseregressar; voltar
Romanianse înapoia; se întoarce
Saterland Frisianwieruumekuume
Spanishvolver
Swahili‐rudi
Thaiกลับ; กลับไป