Synonyms: zich opmaken, zich prepareren, zijn voorbereidingen treffen, zich aangorden
Indicative mood |
---|
Present tense | Past tense |
---|
(ik) bereid mij voor | (ik) bereidde mij voor |
(jij) bereidt je voor | (jij) bereidde je voor |
(hij) bereidt zich voor | (hij) bereidde zich voor |
(wij) bereiden ons voor | (wij) bereidden ons voor |
(jullie) bereiden ons voor | (jullie) bereidden ons voor |
(gij) bereidt u voor | (gij) bereiddet u voor |
(zij) bereiden zich voor | (zij) bereidden zich voor |
Subjunctive mood |
---|
Present tense | Past tense |
---|
(dat ik) mij voorbereide | (dat ik) mij voorbereidde |
(dat jij) je voorbereide | (dat jij) je voorbereidde |
(dat hij) zich voorbereide | (dat hij) zich voorbereidde |
(dat wij) ons voorbereiden | (dat wij) ons voorbereidden |
(dat jullie) ons voorbereiden | (dat jullie) ons voorbereidden |
(dat gij) u voorbereidet | (dat gij) u voorbereiddet |
(dat zij) zich voorbereiden | (dat zij) zich voorbereidden |
Imperative mood |
---|
Singular/Plural | Plural |
---|
bereid je voor | bereidt je voor |
Participles |
---|
Present participle | Past participle |
---|
zich voorbereidend, zich voorbereidende | (hebben) zich voorbereid |