Synonyms: dempen, spekken, stoppen, vólmaken, volladen
Conjugation
Indicative mood |
---|
Present tense | Past tense |
---|
(ik) vul | (ik) vulde |
(jij) vult | (jij) vulde |
(hij) vult | (hij) vulde |
(wij) vullen | (wij) vulden |
(jullie) vullen | (jullie) vulden |
(gij) vult | (gij) vuldet |
(zij) vullen | (zij) vulden |
Subjunctive mood |
---|
Present tense | Past tense |
---|
(dat ik) vulle | (dat ik) vulde |
(dat jij) vulle | (dat jij) vulde |
(dat hij) vulle | (dat hij) vulde |
(dat wij) vullen | (dat wij) vulden |
(dat jullie) vullen | (dat jullie) vulden |
(dat gij) vullet | (dat gij) vuldet |
(dat zij) vullen | (dat zij) vulden |
Imperative mood |
---|
Singular/Plural | Plural |
---|
vul | vult |
Participles |
---|
Present participle | Past participle |
---|
vullend, vullende | (hebben) gevuld |
Hier aten de mannen hun karig maal en vulden hun veldflessen.
Hij vulde de roemers en ging weer zitten.
Ten slotte wilde hij slechts twee kleine kisten aanvaarden, de een gevuld met zilver, de ander met goud, precies zoveel als een sterke pony kon dragen.
Maar nu hoor ik daar dat u uw dagen vult met wraak nemen.