Information about the word weiden (Dutch → Esperanto: paŝti)

Synonym: laten grazen

Part of speechverb
Pronunciation/ˈʋɛi̯də(n)/
Hyphenationwei·den

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) weid(ik) weidde
(jij) weidt(jij) weidde
(hij) weidt(hij) weidde
(wij) weiden(wij) weidden
(jullie) weiden(jullie) weidden
(gij) weidt(gij) weiddet
(zij) weiden(zij) weidden
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) weide(dat ik) weidde
(dat jij) weide(dat jij) weidde
(dat hij) weide(dat hij) weidde
(dat wij) weiden(dat wij) weidden
(dat jullie) weiden(dat jullie) weidden
(dat gij) weidet(dat gij) weiddet
(dat zij) weiden(dat zij) weidden
Imperative mood
Singular/PluralPlural
weidweidt
Participles
Present participlePast participle
weidend, weidende(hebben) geweid

Usage samples

Hebt u vergunning om hier te weiden?
Een handjevol boeren verbouwde er gerst of weidde er schapen.

Translations

Catalanpasturar
Czechpást; pást se
Englishfeed; pasture
Esperantopaŝti
Faeroeseseta á beiti
Frenchfaire paître
Germanweiden
Portugueseapascentar; pastorear
Saterland Frisianweedje
Scottish Gaelicionaltair
Spanishapacentar