Information about the word kuieren (Dutch → Esperanto: pasumi)

Synonyms: drentelen, flaneren, rondhangen, slenteren

Part of speechverb
Pronunciation/ˈkœy̯jərə(n)/
Hyphenationkui·e·ren

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) kuier(ik) kuierde
(jij) kuiert(jij) kuierde
(hij) kuiert(hij) kuierde
(wij) kuieren(wij) kuierden
(jullie) kuieren(jullie) kuierden
(gij) kuiert(gij) kuierdet
(zij) kuieren(zij) kuierden
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) kuiere(dat ik) kuierde
(dat jij) kuiere(dat jij) kuierde
(dat hij) kuiere(dat hij) kuierde
(dat wij) kuieren(dat wij) kuierden
(dat jullie) kuieren(dat jullie) kuierden
(dat gij) kuieret(dat gij) kuierdet
(dat zij) kuieren(dat zij) kuierden
Imperative mood
Singular/PluralPlural
kuierkuiert
Participles
Present participlePast participle
kuierend, kuierende(hebben) gekuierd

Usage samples

Shimrod kuierde de binnenplaats op.

Translations

Afrikaanskuier
Englishstroll
Esperantopasumi
Spanishbarzonear; deambular; vagar