Information about the word spietsen (Dutch → Esperanto: palisumi)

Part of speechverb

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) spiets(ik) spietste
(jij) spietst(jij) spietste
(hij) spietst(hij) spietste
(wij) spietsen(wij) spietsten
(jullie) spietsen(jullie) spietsten
(gij) spietst(gij) spietstet
(zij) spietsen(zij) spietsten
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) spietse(dat ik) spietste
(dat jij) spietse(dat jij) spietste
(dat hij) spietse(dat hij) spietste
(dat wij) spietsen(dat wij) spietsten
(dat jullie) spietsen(dat jullie) spietsten
(dat gij) spietset(dat gij) spietstet
(dat zij) spietsen(dat zij) spietsten
Imperative mood
Singular/PluralPlural
spietsspietst
Participles
Present participlePast participle
spietsend, spietsende(hebben) gespietst

Translations

Englishimpale
Esperantopalisumi
Portugueseempalar
Spanishempalar