Information about the word schaden (Dutch → Esperanto: noci)

Part of speechverb
Pronunciation/ˈsxadə(n)/
Hyphenationscha·den

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) schaad(ik) schaadde
(jij) schaadt(jij) schaadde
(hij) schaadt(hij) schaadde
(wij) schaden(wij) schaadden
(jullie) schaden(jullie) schaadden
(gij) schaadt(gij) schaaddet
(zij) schaden(zij) schaadden
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) schade(dat ik) schaadde
(dat jij) schade(dat jij) schaadde
(dat hij) schade(dat hij) schaadde
(dat wij) schaden(dat wij) schaadden
(dat jullie) schaden(dat jullie) schaadden
(dat gij) schadet(dat gij) schaaddet
(dat zij) schaden(dat zij) schaadden
Imperative mood
Singular/PluralPlural
schaadschaadt
Participles
Present participlePast participle
schadend, schadende(hebben) geschaad

Translations

Englishharm
Esperantonoci
Faeroeseskaða
Frenchnuire
Portugueseprejudicar; ser nocivo