Information about the word multipliceren (Dutch → Esperanto: multipliki)

Synonym: vermenigvuldigen

Part of speechverb
Pronunciation/mɵltipliˈserə(n)/
Hyphenationmul·ti·pli·ce·ren

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) multipliceer(ik) multipliceerde
(jij) multipliceert(jij) multipliceerde
(hij) multipliceert(hij) multipliceerde
(wij) multipliceren(wij) multipliceerden
(jullie) multipliceren(jullie) multipliceerden
(gij) multipliceert(gij) multipliceerdet
(zij) multipliceren(zij) multipliceerden
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) multiplicere(dat ik) multipliceerde
(dat jij) multiplicere(dat jij) multipliceerde
(dat hij) multiplicere(dat hij) multipliceerde
(dat wij) multipliceren(dat wij) multipliceerden
(dat jullie) multipliceren(dat jullie) multipliceerden
(dat gij) multipliceret(dat gij) multipliceerdet
(dat zij) multipliceren(dat zij) multipliceerden
Imperative mood
Singular/PluralPlural
multipliceermultipliceert
Participles
Present participlePast participle
multiplicerend, multiplicerende(hebben) gemultipliceerd

Translations

Catalanmultiplicar
Czechnásobit
Danishmultiplicere
Englishmultiply
Esperantomultipliki; obligi
Germanmultiplizieren
Italianmoltiplicare
Papiamentomultipliká
Romanianînmulți; multiplica
Saterland Frisianferfuulfooldigje; multiplizierje
Spanishmultiplicar
Swedishmultiplicera
Thaiคูณ
Turkishçarpmak
West Frisianfermannichfâldigje