Information about the word vermorsen (Dutch → Esperanto: malŝpari)

Synonyms: opmaken, verdoen, verklungelen, verknoeien, verkwisten, verspillen

Part of speechverb

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) vermors(ik) vermorste
(jij) vermorst(jij) vermorste
(hij) vermorst(hij) vermorste
(wij) vermorsen(wij) vermorsten
(jullie) vermorsen(jullie) vermorsten
(gij) vermorst(gij) vermorstet
(zij) vermorsen(zij) vermorsten
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) vermorse(dat ik) vermorste
(dat jij) vermorse(dat jij) vermorste
(dat hij) vermorse(dat hij) vermorste
(dat wij) vermorsen(dat wij) vermorsten
(dat jullie) vermorsen(dat jullie) vermorsten
(dat gij) vermorset(dat gij) vermorstet
(dat zij) vermorsen(dat zij) vermorsten
Imperative mood
Singular/PluralPlural
vermorsvermorst
Participles
Present participlePast participle
vermorsend, vermorsende(hebben) vermorst

Translations

Danishspilde
Englishwaste; squander
English (Old English)forspillan
Esperantomalŝpari
Frenchdissiper; gaspiller; prodiguer
Germanvergeuden; verschwenden
Papiamentodispidí; drispidí; malgastá
Portuguesedissipar; esbanjar
Saterland Frisianapmoakje; ferdwo; ferklaadje; ferkwitkerje; ferkwitkje; fernäile; truchjoagje
Spanishacabar
Swedishslösa; öda; ödsla
West Frisianferdwaan