Information about the word compliceren (Dutch → Esperanto: malsimpligi)

Part of speechverb
Pronunciation/kɔmpliˈserə(n)/
Hyphenationcom·pli·ce·ren

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) compliceer(ik) compliceerde
(jij) compliceert(jij) compliceerde
(hij) compliceert(hij) compliceerde
(wij) compliceren(wij) compliceerden
(jullie) compliceren(jullie) compliceerden
(gij) compliceert(gij) compliceerdet
(zij) compliceren(zij) compliceerden
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) complicere(dat ik) compliceerde
(dat jij) complicere(dat jij) compliceerde
(dat hij) complicere(dat hij) compliceerde
(dat wij) compliceren(dat wij) compliceerden
(dat jullie) compliceren(dat jullie) compliceerden
(dat gij) compliceret(dat gij) compliceerdet
(dat zij) compliceren(dat zij) compliceerden
Imperative mood
Singular/PluralPlural
compliceercompliceert
Participles
Present participlePast participle
complicerend, complicerende(hebben) gecompliceerd

Translations

Englishcomplicate
Esperantomalsimpligi