Information about the word verbitteren (Dutch → Esperanto: amarigi)

Part of speechverb

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) verbitter(ik) verbitterde
(jij) verbittert(jij) verbitterde
(hij) verbittert(hij) verbitterde
(wij) verbitteren(wij) verbitterden
(jullie) verbitteren(jullie) verbitterden
(gij) verbittert(gij) verbitterdet
(zij) verbitteren(zij) verbitterden
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) verbittere(dat ik) verbitterde
(dat jij) verbittere(dat jij) verbitterde
(dat hij) verbittere(dat hij) verbitterde
(dat wij) verbitteren(dat wij) verbitterden
(dat jullie) verbitteren(dat jullie) verbitterden
(dat gij) verbitteret(dat gij) verbitterdet
(dat zij) verbitteren(dat zij) verbitterden
Imperative mood
Singular/PluralPlural
verbitterverbittert
Participles
Present participlePast participle
verbitterend, verbitterende(hebben) verbitterd

Translations

Englishembitter
Esperantoamarigi; maldolĉigi
Germanbitter machen; verbittern
Latinamarare