Information about the word aflopen (Dutch → Esperanto: kliniĝi)

Synonyms: overhellen, slagzij maken

Part of speechverb
Pronunciation/ˈɑflopə(n)/
Hyphenationaf·lo·pen

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(hij) loopt af(hij) liep af
(zij) lopen af(zij) liepen af
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat hij) aflope(dat hij) afliepe
(dat zij) aflopen(dat zij) afliepen
Participles
Present participlePast participle
aflopend, aflopende(hebben) afgelopen

Translations

Danishbøje sig
Englishslope
English (Old English)hieldan; hyldan
Esperantokliniĝi
Frenchpencher; s’incliner
Germanhängen; sich beugen; sich verbeugen; sich neigen; sich verneigen
Italiancurvarsi
Saterland Frisianouhongje; sik bukje
Spanishacurrucarse
Turkishabanmak