Information about the word caramboleren (Dutch → Esperanto: karamboli)

Synonym: een carambole maken

Part of speechverb
Pronunciation/karɑmboˈlerə(n)/
Hyphenationca·ram·bo·le·ren

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) caramboleer(ik) caramboleerde
(jij) caramboleert(jij) caramboleerde
(hij) caramboleert(hij) caramboleerde
(wij) caramboleren(wij) caramboleerden
(jullie) caramboleren(jullie) caramboleerden
(gij) caramboleert(gij) caramboleerdet
(zij) caramboleren(zij) caramboleerden
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) carambolere(dat ik) caramboleerde
(dat jij) carambolere(dat jij) caramboleerde
(dat hij) carambolere(dat hij) caramboleerde
(dat wij) caramboleren(dat wij) caramboleerden
(dat jullie) caramboleren(dat jullie) caramboleerden
(dat gij) caramboleret(dat gij) caramboleerdet
(dat zij) caramboleren(dat zij) caramboleerden
Imperative mood
Singular/PluralPlural
caramboleercaramboleert
Participles
Present participlePast participle
carambolerend, carambolerende(hebben) gecaramboleerd

Translations

Catalanfer una carambola; col·lidir
Englishcannon
Esperantokaramboli
Finnishtörmätä
Germankarambolieren; zusammenstoßen; zusammenprallen
Spanishcolidir; hacer carambolas