Synonyms: afspreken, een schikking treffen, het op een akkoordje gooien
Part of speech | verb |
---|
Pronunciation | /ovəˈreŋkomə(n)/ |
---|
Hyphenation | over·een·ko·men |
---|
Conjugation
Indicative mood |
---|
Present tense | Past tense |
---|
(ik) eenkom over | (ik) eenkwam over |
(jij) eenkomt over | (jij) eenkwam over |
(hij) eenkomt over | (hij) eenkwam over |
(wij) eenkomen over | (wij) eenkwamen over |
(jullie) eenkomen over | (jullie) eenkwamen over |
(gij) eenkomt over | (gij) eenkwaamt over |
(zij) eenkomen over | (zij) eenkwamen over |
Subjunctive mood |
---|
Present tense | Past tense |
---|
(dat ik) overeenkome | (dat ik) overeenkwame |
(dat jij) overeenkome | (dat jij) overeenkwame |
(dat hij) overeenkome | (dat hij) overeenkwame |
(dat wij) overeenkomen | (dat wij) overeenkwamen |
(dat jullie) overeenkomen | (dat jullie) overeenkwamen |
(dat gij) overeenkomet | (dat gij) overeenkwamet |
(dat zij) overeenkomen | (dat zij) overeenkwamen |
Imperative mood |
---|
Singular/Plural | Plural |
---|
kom overeen | komt overeen |
Participles |
---|
Present participle | Past participle |
---|
overeenkomend, overeenkomende | (zijn) overeengekomen |