Information about the word slepen (Dutch → Esperanto: haŭli)

Synonym: trekken

Part of speechverb
Pronunciation/ˈslepə(n)/
Hyphenationsle·pen

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) sleep(ik) sleepte
(jij) sleept(jij) sleepte
(hij) sleept(hij) sleepte
(wij) slepen(wij) sleepten
(jullie) slepen(jullie) sleepten
(gij) sleept(gij) sleeptet
(zij) slepen(zij) sleepten
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) slepe(dat ik) sleepte
(dat jij) slepe(dat jij) sleepte
(dat hij) slepe(dat hij) sleepte
(dat wij) slepen(dat wij) sleepten
(dat jullie) slepen(dat jullie) sleepten
(dat gij) slepet(dat gij) sleeptet
(dat zij) slepen(dat zij) sleepten
Imperative mood
Singular/PluralPlural
sleepsleept
Participles
Present participlePast participle
slepend, slepende(hebben) gesleept

Translations

Englishdrag; haul; tow
Esperantohaŭli
Germankräftig ziehen; zerren; schleppen; anholen; treideln; rücken; ausrücken
Spanishhalar; remolcar