Information about the word harpoeneren (Dutch → Esperanto: harpuni)

Part of speechverb
Pronunciation/ɦɑrpuˈnerə(n)/
Hyphenationhar·poe·ne·ren

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) harpoeneer(ik) harpoeneerde
(jij) harpoeneert(jij) harpoeneerde
(hij) harpoeneert(hij) harpoeneerde
(wij) harpoeneren(wij) harpoeneerden
(jullie) harpoeneren(jullie) harpoeneerden
(gij) harpoeneert(gij) harpoeneerdet
(zij) harpoeneren(zij) harpoeneerden
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) harpoenere(dat ik) harpoeneerde
(dat jij) harpoenere(dat jij) harpoeneerde
(dat hij) harpoenere(dat hij) harpoeneerde
(dat wij) harpoeneren(dat wij) harpoeneerden
(dat jullie) harpoeneren(dat jullie) harpoeneerden
(dat gij) harpoeneret(dat gij) harpoeneerdet
(dat zij) harpoeneren(dat zij) harpoeneerden
Imperative mood
Singular/PluralPlural
harpoeneerharpoeneert
Participles
Present participlePast participle
harpoenerend, harpoenerende(hebben) geharpoeneerd

Translations

Englishharpoon
Esperantoharpuni
Germanharpunieren
Spanisharponear