Information about the word razen (Dutch → Esperanto: furiozi)

Synonyms: foeteren, fulmineren, tieren, uitvaren, tekeergaan

Part of speechverb
Pronunciation/ˈrazə(n)/
Hyphenationra·zen

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) raas(ik) raasde
(jij) raast(jij) raasde
(hij) raast(hij) raasde
(wij) razen(wij) raasden
(jullie) razen(jullie) raasden
(gij) raast(gij) raasdet
(zij) razen(zij) raasden
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) raze(dat ik) raasde
(dat jij) raze(dat jij) raasde
(dat hij) raze(dat hij) raasde
(dat wij) razen(dat wij) raasden
(dat jullie) razen(dat jullie) raasden
(dat gij) razet(dat gij) raasdet
(dat zij) razen(dat zij) raasden
Imperative mood
Singular/PluralPlural
raasraast
Participles
Present participlePast participle
razend, razende(hebben/zijn) geraasd

Usage samples

Drie uur lang raasde de machine over de schijnbaar eindeloze zandvlakte.
Een enorme tornado raasde woensdag door de Chinese stad Kāiyuán.

Translations

Englishrage; rave; storm
Esperantofuriozi
Faeroeseleika á; leika í
Frenchse déchaîner
Germanstürmen; toben; rasen; wüten
Greekαγριεύω
Russianбушевать