Information about the word afrijden (Dutch → Esperanto: forveturi)

Synonyms: uitlopen, uitvaren, wegrijden, wegvaren

Part of speechverb
Pronunciation/ˈɑfrɛi̯dən/, /ˈɑfrɛi̯jən/
Hyphenationaf·rij·den

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) rij af, rijd af(ik) reed af
(jij) rijdt af(jij) reed af
(hij) rijdt af(hij) reed af
(wij) rijden af(wij) reden af
(jullie) rijden af(jullie) reden af
(gij) rijdt af(gij) reedt af
(zij) rijden af(zij) reden af
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) afrijde(dat ik) afrede
(dat jij) afrijde(dat jij) afrede
(dat hij) afrijde(dat hij) afrede
(dat wij) afrijden(dat wij) afreden
(dat jullie) afrijden(dat jullie) afreden
(dat gij) afrijdet(dat gij) afredet
(dat zij) afrijden(dat zij) afreden
Imperative mood
Singular/PluralPlural
rij af, rijd afrijdt af
Participles
Present participlePast participle
afrijdend, afrijdende(zijn) afgereden

Translations

Afrikaansvertrek
Danishafrejse
Englishdrive away
Esperantoforveturi
Frenchpartir
Germanabfahren; abreisen
Malayberangkat
Polishwyjechać
Portugueseausentar‐se; partir
Saterland Frisianoufiere; ouraisje
Spanishsalir
Thaiออก