Information about the word opstrijken (Dutch → Esperanto: enpoŝigi)

Synonym: in zijn zak steken

Part of speechverb
Pronunciation/ˈɔpstrɛi̯kə(n)/
Hyphenationop·strij·ken

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) strijk op(ik) streek op
(jij) strijkt op(jij) streek op
(hij) strijkt op(hij) streek op
(wij) strijken op(wij) streken op
(jullie) strijken op(jullie) streken op
(gij) strijkt op(gij) streekt op
(zij) strijken op(zij) streken op
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) opstrijke(dat ik) opstreke
(dat jij) opstrijke(dat jij) opstreke
(dat hij) opstrijke(dat hij) opstreke
(dat wij) opstrijken(dat wij) opstreken
(dat jullie) opstrijken(dat jullie) opstreken
(dat gij) opstrijket(dat gij) opstreket
(dat zij) opstrijken(dat zij) opstreken
Imperative mood
Singular/PluralPlural
strijk opstrijkt op
Participles
Present participlePast participle
opstrijkend, opstrijkende(hebben) opgestreken

Usage samples

Moeten wij dan gevaar lopen, terwijl hij de winst opstrijkt?
„Zorgt dinsdagmorgen om zeven uur aan boord te zijn”, zei Bjarne nadat hij een flink aantal daalders had opgestreken.
Alles wat je te doen hebt, is je opdrachten uit te voeren en je geld op te strijken.

Translations

Englishpocket
Esperantoenpoŝigi