Information about the word uitwijken (Dutch → Esperanto: elmigri)

Synonyms: emigreren, uittrekken

Part of speechverb
Pronunciation/ˈœy̯tʋɛi̯kə(n)/
Hyphenationuit·wij·ken

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) wijk uit(ik) week uit
(jij) wijkt uit(jij) week uit
(hij) wijkt uit(hij) week uit
(wij) wijken uit(wij) weken uit
(jullie) wijken uit(jullie) weken uit
(gij) wijkt uit(gij) weekt uit
(zij) wijken uit(zij) weken uit
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) uitwijke(dat ik) uitweke
(dat jij) uitwijke(dat jij) uitweke
(dat hij) uitwijke(dat hij) uitweke
(dat wij) uitwijken(dat wij) uitweken
(dat jullie) uitwijken(dat jullie) uitweken
(dat gij) uitwijket(dat gij) uitweket
(dat zij) uitwijken(dat zij) uitweken
Imperative mood
Singular/PluralPlural
wijk uitwijkt uit
Participles
Present participlePast participle
uitwijkend, uitwijkende(zijn) uitgeweken

Usage samples

De rebellen van de zelfverklaarde Volksrepubliek Doneck bevestigden het vertrek en zeggen dat zij zijn uitgeweken naar het nabijgelegen Kramatorsʹk.

Translations

Afrikaansemigreer
Catalanemigrar
Czechemigrovat; vystěhovat se
Englishemigrate
Esperantoelmigri; emigri
Frenchse réfugier
Germanauswandern
Papiamentoemigrá
Saterland Frisianuutwonderje
Spanishemigrar
Swedishutvandra
West Frisianemigrearje