Information about the word kapotmaken (Dutch → Esperanto: difekti)

Synonyms: bederven, beschadigen, havenen, stukmaken, toetakelen

Part of speechverb
Pronunciation/ˈkaˈpɔtmakə(n)/
Hyphenationka·pot·ma·ken

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) maak kapot(ik) maakte kapot
(jij) maakt kapot(jij) maakte kapot
(hij) maakt kapot(hij) maakte kapot
(wij) maken kapot(wij) maakten kapot
(jullie) maken kapot(jullie) maakten kapot
(gij) maakt kapot(gij) maaktet kapot
(zij) maken kapot(zij) maakten kapot
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) kapotmake(dat ik) kapotmaakte
(dat jij) kapotmake(dat jij) kapotmaakte
(dat hij) kapotmake(dat hij) kapotmaakte
(dat wij) kapotmaken(dat wij) kapotmaakten
(dat jullie) kapotmaken(dat jullie) kapotmaakten
(dat gij) kapotmaket(dat gij) kapotmaaktet
(dat zij) kapotmaken(dat zij) kapotmaakten
Imperative mood
Singular/PluralPlural
maak kapotmaakt kapot
Participles
Present participlePast participle
kapotmakend, kapotmakende(hebben) kapotgemaakt

Translations

Afrikaansbeskadig
Catalandeteriorar; espatllar; fer malbé; perjudicar
Danishbeskadige
Englishspoil; break
English (Old English)wyrdan
Esperantodifekti
Faeroeseoyðileggja; spilla
Finnishpilata
Frenchabîmer; détériorer
Germanbeschädigen; Schaden zufügen; verderben; verletzen; beeinträchtigen; schaden
Hungarianmegrongál; rongál
Italiandanneggiare
Portuguesearruinar; avariar; danificar; deteriorar; estragar
Saterland Frisianbeschäädigje; beseerje; beskäädigje; ferdierwe
Spanishechar a perder; estropear
West Frisianskansearje; bedjerre; skeine