Information about the word ontploffen (Dutch → Esperanto: eksplodi)

Synonyms: exploderen, in de lucht vliegen

Part of speechverb
Pronunciation/ɔntˈplɔfə(n)/
Hyphenationont·plof·fen

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) ontplof(ik) ontplofte
(jij) ontploft(jij) ontplofte
(hij) ontploft(hij) ontplofte
(wij) ontploffen(wij) ontploften
(jullie) ontploffen(jullie) ontploften
(gij) ontploft(gij) ontploftet
(zij) ontploffen(zij) ontploften
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) ontploffe(dat ik) ontplofte
(dat jij) ontploffe(dat jij) ontplofte
(dat hij) ontploffe(dat hij) ontplofte
(dat wij) ontploffen(dat wij) ontploften
(dat jullie) ontploffen(dat jullie) ontploften
(dat gij) ontploffet(dat gij) ontploftet
(dat zij) ontploffen(dat zij) ontploften
Participles
Present participlePast participle
ontploffend, ontploffende(zijn) ontploft

Translations

Afrikaansontplof
Catalanexplotar
Danisheksplodere
Englishexplode
Esperantoeksplodi
Faeroesebresta
Finnishräjähtää
Frenchexploser
Germanexplodieren; platzen; in die Luft fliegen; in die Luft gehen; zerplatzen
Polishwybuchnąć
Portugueseestalar; explodir; fazer explosão; prorromper
Romanianexploda
Russianвзрываться
Saterland Frisianexplodierje; platsje
Swedishexplodera
West Frisianûntploffe