Information about the word schieten (Dutch → Esperanto: kiki)

Synonym: schoppen

Part of speechverb
Pronunciation/ˈsxitə(n)/
Hyphenationschie·ten

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) schiet(ik) schoot
(jij) schiet(jij) schoot
(hij) schiet(hij) schoot
(wij) schieten(wij) schoten
(jullie) schieten(jullie) schoten
(gij) schiet(gij) schoot
(zij) schieten(zij) schoten
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) schiete(dat ik) schote
(dat jij) schiete(dat jij) schote
(dat hij) schiete(dat hij) schote
(dat wij) schieten(dat wij) schoten
(dat jullie) schieten(dat jullie) schoten
(dat gij) schietet(dat gij) schotet
(dat zij) schieten(dat zij) schoten
Imperative mood
Singular/PluralPlural
schietschiet
Participles
Present participlePast participle
schietend, schietende(hebben) geschoten

Usage samples

Els schoot vervolgens meteen de bal in het doel—0–3.

Translations

Englishkick
Esperantokiki
Germanschießen