Synonyms: bekendmaken, in kennis stellen, kond doen van, mededelen, melden, op de hoogte brengen, verwittigen, verluiden, te kennen geven, laten weten
Part of speech | verb |
---|
Pronunciation | /ˈanzɛɣə(n)/ |
---|
Hyphenation | aan·zeg·gen |
---|
Conjugation
Indicative mood |
---|
Present tense | Past tense |
---|
(ik) zeg aan | (ik) zegde aan |
(jij) zegt aan | (jij) zegde aan |
(hij) zegt aan | (hij) zegde aan |
(wij) zeggen aan | (wij) zegden aan |
(jullie) zeggen aan | (jullie) zegden aan |
(gij) zegt aan | (gij) zegdet aan |
(zij) zeggen aan | (zij) zegden aan |
Subjunctive mood |
---|
Present tense | Past tense |
---|
(dat ik) aanzegge | (dat ik) aanzegde |
(dat jij) aanzegge | (dat jij) aanzegde |
(dat hij) aanzegge | (dat hij) aanzegde |
(dat wij) aanzeggen | (dat wij) aanzegden |
(dat jullie) aanzeggen | (dat jullie) aanzegden |
(dat gij) aanzegget | (dat gij) aanzegdet |
(dat zij) aanzeggen | (dat zij) aanzegden |
Imperative mood |
---|
Singular/Plural | Plural |
---|
zeg aan | zegt aan |
Participles |
---|
Present participle | Past participle |
---|
aanzeggend, aanzeggende | (hebben) aangezegd |
Hij was op weg om heer Bommel zijn royement aan te zeggen, en dat vond hij een moeilijke boodschap.
Hij leek meer op een jongen wie is aangezegd dat hij de volgende ochtend gefusilleerd zal worden.