Synonyms: aanvechten, bestrijden, betwisten, tegenspreken, ter discussie stellen
Part of speech | verb |
---|
Pronunciation | /ˈɑfstrɛi̯də(n)/ |
---|
Hyphenation | af·strij·den |
---|
Conjugation
Indicative mood |
---|
Present tense | Past tense |
---|
(ik) strijd af | (ik) streed af |
(jij) strijdt af | (jij) streed af |
(hij) strijdt af | (hij) streed af |
(wij) strijden af | (wij) streden af |
(jullie) strijden af | (jullie) streden af |
(gij) strijdt af | (gij) streedt af |
(zij) strijden af | (zij) streden af |
Subjunctive mood |
---|
Present tense | Past tense |
---|
(dat ik) afstrijde | (dat ik) afstrede |
(dat jij) afstrijde | (dat jij) afstrede |
(dat hij) afstrijde | (dat hij) afstrede |
(dat wij) afstrijden | (dat wij) afstreden |
(dat jullie) afstrijden | (dat jullie) afstreden |
(dat gij) afstrijdet | (dat gij) afstredet |
(dat zij) afstrijden | (dat zij) afstreden |
Imperative mood |
---|
Singular/Plural | Plural |
---|
strijd af | strijdt af |
Participles |
---|
Present participle | Past participle |
---|
afstrijdend, afstrijdende | (hebben) afgestreden |