Information about the word zich ophouden (Dutch → Esperanto: resti)

Synonyms: blijven, rusten, toeven, verblijven

Part of speechreflexive verb
Hyphenationzich op·hou·den

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) hou mij op, houd mij op(ik) hield mij op
(jij) houdt je op(jij) hield je op
(hij) houdt zich op(hij) hield zich op
(wij) houden ons op(wij) hielden ons op
(jullie) houden ons op(jullie) hielden ons op
(gij) houdt u op(gij) hieldt u op
(zij) houden zich op(zij) hielden zich op
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) mij ophoude(dat ik) mij ophielde
(dat jij) je ophoude(dat jij) je ophielde
(dat hij) zich ophoude(dat hij) zich ophielde
(dat wij) ons ophouden(dat wij) ons ophielden
(dat jullie) ons ophouden(dat jullie) ons ophielden
(dat gij) u ophoudet(dat gij) u ophieldet
(dat zij) zich ophouden(dat zij) zich ophielden
Participles
Present participlePast participle
zich ophoudend, zich ophoudende(hebben) zich opgehouden

Usage samples

Indien Gandalf zich hier ergens ophield, was er in ieder geval niets van hem te bekennen.
Franse grondtroepen in Mali zijn woensdag vanuit de hoofdstad Bamako op weg gegaan naar het noorden van het Westafrikaanse land, waar de rebellen zich ophouden.
Er hield zich in die streken een draak op.
Ik heb een zwervend bestaan geleid, me nergens lang genoeg ophoudend om serieus te kunnen studeren.
Daaruit maakten zij terecht op dat er zich daar mensen ophielden.