Information about the word doorkrúísen (Dutch → Esperanto: trairi)

Synonyms: afleggen, aflopen, doorgaan, dóórlopen, gaan door, doorváren, dóórsteken

Part of speechverb
Pronunciation/dorˈkrœy̯sə(n)/
Hyphenationdoor·krui·sen

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) doorkruis(ik) doorkruiste
(jij) doorkruist(jij) doorkruiste
(hij) doorkruist(hij) doorkruiste
(wij) doorkruisen(wij) doorkruisten
(jullie) doorkruisen(jullie) doorkruisten
(gij) doorkruist(gij) doorkruistet
(zij) doorkruisen(zij) doorkruisten
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) doorkruise(dat ik) doorkruiste
(dat jij) doorkruise(dat jij) doorkruiste
(dat hij) doorkruise(dat hij) doorkruiste
(dat wij) doorkruisen(dat wij) doorkruisten
(dat jullie) doorkruisen(dat jullie) doorkruisten
(dat gij) doorkruiset(dat gij) doorkruistet
(dat zij) doorkruisen(dat zij) doorkruisten
Imperative mood
Singular/PluralPlural
doorkruisdoorkruist
Participles
Present participlePast participle
doorkruisend, doorkruisende(hebben) doorkruist

Usage samples

Hij doorkruiste de hei en, nadat hij vele dagen gelopen had, bereikte hij het kasteel van de koning.
De talloze karavanen die de woestijnen doorkruisten van oost naar west en omgekeerd, brachten grotere rijkdommen.
Wij zullen alle omliggende landen moeten doorkruisen voordat de volgende stap wordt gedaan.