Information about the word overmaken (Dutch → Esperanto: rimesi)

Part of speechverb
Pronunciation/ˈovərmakə(n)/
Hyphenationover·ma·ken

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) maak over(ik) maakte over
(jij) maakt over(jij) maakte over
(hij) maakt over(hij) maakte over
(wij) maken over(wij) maakten over
(jullie) maken over(jullie) maakten over
(gij) maakt over(gij) maaktet over
(zij) maken over(zij) maakten over
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) overmake(dat ik) overmaakte
(dat jij) overmake(dat jij) overmaakte
(dat hij) overmake(dat hij) overmaakte
(dat wij) overmaken(dat wij) overmaakten
(dat jullie) overmaken(dat jullie) overmaakten
(dat gij) overmaket(dat gij) overmaaktet
(dat zij) overmaken(dat zij) overmaakten
Imperative mood
Singular/PluralPlural
maak overmaakt over
Participles
Present participlePast participle
overmakend, overmakende(hebben) overgemaakt

Translations

Englishremit
Esperantorimesi