Information about the word correleren (Dutch → Esperanto: korelativigi)

Part of speechverb
Pronunciation/kɔreˈlerə(n)/, /kɔrəˈlerə(n)/
Hyphenationcor·re·le·ren

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) correleer(ik) correleerde
(jij) correleert(jij) correleerde
(hij) correleert(hij) correleerde
(wij) correleren(wij) correleerden
(jullie) correleren(jullie) correleerden
(gij) correleert(gij) correleerdet
(zij) correleren(zij) correleerden
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) correlere(dat ik) correleerde
(dat jij) correlere(dat jij) correleerde
(dat hij) correlere(dat hij) correleerde
(dat wij) correleren(dat wij) correleerden
(dat jullie) correleren(dat jullie) correleerden
(dat gij) correleret(dat gij) correleerdet
(dat zij) correleren(dat zij) correleerden
Imperative mood
Singular/PluralPlural
correleercorreleert
Participles
Present participlePast participle
correlerend, correlerende(hebben) gecorreleerd

Translations

Englishcorrelate
Esperantokorelativigi; korelacii