Information about the word afschenken (Dutch → Esperanto: dekanti)

Synonyms: afgieten, decanteren

Part of speechverb
Pronunciation/ˈɑfsxɛŋkə(n)/
Hyphenationaf·schen·ken

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) schenk af(ik) schonk af
(jij) schenkt af(jij) schonk af
(hij) schenkt af(hij) schonk af
(wij) schenken af(wij) schonken af
(jullie) schenken af(jullie) schonken af
(gij) schenkt af(gij) schonkt af
(zij) schenken af(zij) schonken af
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) afschenke(dat ik) afschonke
(dat jij) afschenke(dat jij) afschonke
(dat hij) afschenke(dat hij) afschonke
(dat wij) afschenken(dat wij) afschonken
(dat jullie) afschenken(dat jullie) afschonken
(dat gij) afschenket(dat gij) afschonket
(dat zij) afschenken(dat zij) afschonken
Imperative mood
Singular/PluralPlural
schenk afschenkt af
Participles
Present participlePast participle
afschenkend, afschenkende(hebben) afgeschonken

Translations

Englishdecant; pour off
Esperantodekanti
Faeroesesíla frá
Germandekantieren
Portuguesedecantar
Spanishdecantar