Information about the word betten (Dutch → Esperanto: dabi)

Synonym: deppen

Part of speechverb
Pronunciation/ˈbɛtə(n)/
Hyphenationbet·ten

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) bet(ik) bette
(jij) bet(jij) bette
(hij) bet(hij) bette
(wij) betten(wij) betten
(jullie) betten(jullie) betten
(gij) bet(gij) bettet
(zij) betten(zij) betten
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) bette(dat ik) bette
(dat jij) bette(dat jij) bette
(dat hij) bette(dat hij) bette
(dat wij) betten(dat wij) betten
(dat jullie) betten(dat jullie) betten
(dat gij) bettet(dat gij) bettet
(dat zij) betten(dat zij) betten
Imperative mood
Singular/PluralPlural
betbet
Participles
Present participlePast participle
bettend, bettende(hebben) gebet

Usage samples

Toen begon hij zijn voorhoofd te betten.
Zo ging hij nog enige tijd voort, terwijl Tom Poes hem met een servet bette.
Hij wierp de bladeren in kokend water en bette Frodo’s schouder.

Translations

Englishdab
Esperantodabi
Germanbetupfen; abtupfen
Spanishmojar