Synonyms: ómzetten, overbrengen, verleggen, verplaatsen, verhalen
Part of speech | verb |
---|
Pronunciation | /ˈovərplatsə(n)/ |
---|
Hyphenation | over·plaat·sen |
---|
Conjugation
Indicative mood |
---|
Present tense | Past tense |
---|
(ik) plaats over | (ik) plaatste over |
(jij) plaatst over | (jij) plaatste over |
(hij) plaatst over | (hij) plaatste over |
(wij) plaatsen over | (wij) plaatsten over |
(jullie) plaatsen over | (jullie) plaatsten over |
(gij) plaatst over | (gij) plaatstet over |
(zij) plaatsen over | (zij) plaatsten over |
Subjunctive mood |
---|
Present tense | Past tense |
---|
(dat ik) overplaatse | (dat ik) overplaatste |
(dat jij) overplaatse | (dat jij) overplaatste |
(dat hij) overplaatse | (dat hij) overplaatste |
(dat wij) overplaatsen | (dat wij) overplaatsten |
(dat jullie) overplaatsen | (dat jullie) overplaatsten |
(dat gij) overplaatset | (dat gij) overplaatstet |
(dat zij) overplaatsen | (dat zij) overplaatsten |
Imperative mood |
---|
Singular/Plural | Plural |
---|
plaats over | plaatst over |
Participles |
---|
Present participle | Past participle |
---|
overplaatsend, overplaatsende | (hebben) overgeplaatst |