Synonyms: aannemen, bevroeden, menen, onderstellen, stellen, uitgaan van, veronderstellen, oordelen, in de veronderstelling verkeren
Part of speech | verb |
---|
Pronunciation | /vərˈmudə(n)/ |
---|
Hyphenation | ver·moe·den |
---|
Conjugation
Indicative mood |
---|
Present tense | Past tense |
---|
(ik) vermoed | (ik) vermoedde |
(jij) vermoedt | (jij) vermoedde |
(hij) vermoedt | (hij) vermoedde |
(wij) vermoeden | (wij) vermoedden |
(jullie) vermoeden | (jullie) vermoedden |
(gij) vermoedt | (gij) vermoeddet |
(zij) vermoeden | (zij) vermoedden |
Subjunctive mood |
---|
Present tense | Past tense |
---|
(dat ik) vermoede | (dat ik) vermoedde |
(dat jij) vermoede | (dat jij) vermoedde |
(dat hij) vermoede | (dat hij) vermoedde |
(dat wij) vermoeden | (dat wij) vermoedden |
(dat jullie) vermoeden | (dat jullie) vermoedden |
(dat gij) vermoedet | (dat gij) vermoeddet |
(dat zij) vermoeden | (dat zij) vermoedden |
Participles |
---|
Present participle | Past participle |
---|
vermoedend, vermoedende | (hebben) vermoed |
Zoiets vermoedde ik al.
Wij vermoedden namelijk dat u zich niet in omstandigheden bevindt die u aangenaam zijn.
De politie vermoedt dat zij door een misdrijf om het leven is gekomen.
Ik had waarschijnlijk iets moeten vermoeden.
U wilt met vakantie, vermoed ik?