Synonyms: grieven, krenken, kwetsen, verongelijken, onrecht aandoen
Part of speech | verb |
---|
Pronunciation | /bəˈledəɣə(n)/ |
---|
Hyphenation | be·le·di·gen |
---|
Conjugation
Indicative mood |
---|
Present tense | Past tense |
---|
(ik) beledig | (ik) beledigde |
(jij) beledigt | (jij) beledigde |
(hij) beledigt | (hij) beledigde |
(wij) beledigen | (wij) beledigden |
(jullie) beledigen | (jullie) beledigden |
(gij) beledigt | (gij) beledigdet |
(zij) beledigen | (zij) beledigden |
Subjunctive mood |
---|
Present tense | Past tense |
---|
(dat ik) beledige | (dat ik) beledigde |
(dat jij) beledige | (dat jij) beledigde |
(dat hij) beledige | (dat hij) beledigde |
(dat wij) beledigen | (dat wij) beledigden |
(dat jullie) beledigen | (dat jullie) beledigden |
(dat gij) belediget | (dat gij) beledigdet |
(dat zij) beledigen | (dat zij) beledigden |
Imperative mood |
---|
Singular/Plural | Plural |
---|
beledig | beledigt |
Participles |
---|
Present participle | Past participle |
---|
beledigend, beledigende | (hebben) beledigd |
Je hebt hem beledigd en kapitein Arflane in een moeilijke positie gebracht.
Nog nooit ben ik zó beledigd!
Ik zou u niet graag beledigen door u daar een verklaring voor te geven.
Het was mogelijk, zei hij, dat het dorp zonder het te weten een der goden van de jungle had beledigd, want het leed geen twijfel of de jungle keerde zich tegen hen.