Information about the word kakelen (Dutch → Esperanto: kluki)

Synonym: klokken

Part of speechverb
Pronunciation/ˈkakələ(n)/
Hyphenationka·ke·len

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) kakel(ik) kakelde
(jij) kakelt(jij) kakelde
(hij) kakelt(hij) kakelde
(wij) kakelen(wij) kakelden
(jullie) kakelen(jullie) kakelden
(gij) kakelt(gij) kakeldet
(zij) kakelen(zij) kakelden
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) kakele(dat ik) kakelde
(dat jij) kakele(dat jij) kakelde
(dat hij) kakele(dat hij) kakelde
(dat wij) kakelen(dat wij) kakelden
(dat jullie) kakelen(dat jullie) kakelden
(dat gij) kakelet(dat gij) kakeldet
(dat zij) kakelen(dat zij) kakelden
Imperative mood
Singular/PluralPlural
kakelkakelt
Participles
Present participlePast participle
kakelend, kakelende(hebben) gekakeld

Usage samples

Hij barstte in een kakelend lachje uit, en de edelman aarzelde.
Ze lachtte kakelend en Tom Poes voelde een koude rilling over zijn rug lopen.

Translations

Catalancloquejar; escatainar
Englishcluck
Esperantokluki
Frenchglousser
Germanglucken
Spanishcacarear; cloquear