Information about the word gijzelen (Dutch → Esperanto: ostaĝigi)

Part of speechverb
Pronunciation/ˈɣɛi̯zələ(n)/
Hyphenationgij·ze·len

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) gijzel(ik) gijzelde
(jij) gijzelt(jij) gijzelde
(hij) gijzelt(hij) gijzelde
(wij) gijzelen(wij) gijzelden
(jullie) gijzelen(jullie) gijzelden
(gij) gijzelt(gij) gijzeldet
(zij) gijzelen(zij) gijzelden
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) gijzele(dat ik) gijzelde
(dat jij) gijzele(dat jij) gijzelde
(dat hij) gijzele(dat hij) gijzelde
(dat wij) gijzelen(dat wij) gijzelden
(dat jullie) gijzelen(dat jullie) gijzelden
(dat gij) gijzelet(dat gij) gijzeldet
(dat zij) gijzelen(dat zij) gijzelden
Imperative mood
Singular/PluralPlural
gijzelgijzelt
Participles
Present participlePast participle
gijzelend, gijzelende(hebben) gegijzeld

Usage samples

Duitsland meldt dat er een onbekend aantal Israëlisch–Duitse burgers zijn gegijzeld door Ḥamās.

Translations

Afrikaansgyselaar neem
Englishtake hostage
Esperantoostaĝigi