Information about the word trippen (Dutch → Esperanto: salteti)

Synonym: huppelen

Part of speechverb
Pronunciation/ˈtrɪpə(n)/
Hyphenationtrip·pen

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) trip(ik) tripte
(jij) tript(jij) tripte
(hij) tript(hij) tripte
(wij) trippen(wij) tripten
(jullie) trippen(jullie) tripten
(gij) tript(gij) triptet
(zij) trippen(zij) tripten
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) trippe(dat ik) tripte
(dat jij) trippe(dat jij) tripte
(dat hij) trippe(dat hij) tripte
(dat wij) trippen(dat wij) tripten
(dat jullie) trippen(dat jullie) tripten
(dat gij) trippet(dat gij) triptet
(dat zij) trippen(dat zij) tripten
Imperative mood
Singular/PluralPlural
triptript
Participles
Present participlePast participle
trippend, trippende(hebben/zijn) getript

Usage samples

Een koolmees tripte, slechts enkele meters van zijn hand, over de omheining.

Translations

Englishhop
Esperantosalteti
Frenchsautiller
Germanhüpfen
Portuguesesaltitar
Saterland Frisianhupje; tichelje