Synonyms: dienen, horen, moeten, motten, moet, zullen, hebben
Conjugation
Indicative mood |
---|
Present tense | Past tense |
---|
(ik) behoor | (ik) behoorde |
(jij) behoort | (jij) behoorde |
(hij) behoort | (hij) behoorde |
(wij) behoren | (wij) behoorden |
(jullie) behoren | (jullie) behoorden |
(gij) behoort | (gij) behoordet |
(zij) behoren | (zij) behoorden |
Subjunctive mood |
---|
Present tense | Past tense |
---|
(dat ik) behore | (dat ik) behoorde |
(dat jij) behore | (dat jij) behoorde |
(dat hij) behore | (dat hij) behoorde |
(dat wij) behoren | (dat wij) behoorden |
(dat jullie) behoren | (dat jullie) behoorden |
(dat gij) behoret | (dat gij) behoordet |
(dat zij) behoren | (dat zij) behoorden |
Participles |
---|
Present participle | Past participle |
---|
behorend, behorende | (hebben) behoord |
Het was er niet zoals het behoorde te zijn.
Ik heb meneer Balings gekozen en dat behoort jullie voldoende te zijn.