Information über das Wort kruik (Niederländisch → Esperanto: kruĉo)

Synonyme: pul, kan, kroes

WortartSubstantiv
Aussprache/krœy̯k/
Trennungkruik
Geschlechthistorisch weiblich, heutzutage auch männlich
Mehrzahlkruiken

Verkleinerungswort
EinzahlMehrzahl
kruikjekruikjes

Gebrauchsbeispiele

Maar geef ons eerst vier kruiken rum.
Hij liet zijn ransel op de grond glijden en haalde er een glazen kruik uit.

Übersetzungen

DeutschKanne; Krug
Englischjug; pitcher
Esperantokruĉo
Färöerischkanna; krukka
Französischcruche
Italienischbrocca; caraffa
Katalanischcàntir; pot
Lateinaqualis
Norwegischkrukke
Polnischdzban
Portugiesischbilha; cântaro; jarra
Rumänischcană
SaterfriesischKanne; Kruuke; Pot; Pulle
Schwedischkruka; stop
Spanischcántaro; jarra
Tschechischdžbán
Westfriesischkanne