Information über das Wort opzetten (Niederländisch → Esperanto: ŝveli)

Synonyme: opzwellen, rijzen, uitdijen, zwellen

WortartVerb
Aussprache/ˈɔpsɛtə(n)/
Trennungop·zet·ten

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) zet op(ik) zette op
(jij) zet op(jij) zette op
(hij) zet op(hij) zette op
(wij) zetten op(wij) zetten op
(jullie) zetten op(jullie) zetten op
(gij) zet op(gij) zettet op
(zij) zetten op(zij) zetten op
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) opzette(dat ik) opzette
(dat jij) opzette(dat jij) opzette
(dat hij) opzette(dat hij) opzette
(dat wij) opzetten(dat wij) opzetten
(dat jullie) opzetten(dat jullie) opzetten
(dat gij) opzettet(dat gij) opzettet
(dat zij) opzetten(dat zij) opzetten
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
zet opzet op
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
opzettend, opzettende(zijn) opgezet

Übersetzungen

Afrikaansopswel
Albanischënjt
Dänischsvulme
Deutschschwellen; strotzen
Englischswell; become swollen; bulge
Englisch (Altenglisch)swellan
Esperantoŝveli
Färöerischbólgna; trútna
Finnischpaisua
Französischgonfler
Jiddischגעשװאָלן װערן
Katalanischaugmentar; inflar‐se
Lateinaugere
Malaiischbengkak; membengkak
Papiamentohincha
Polnischpęcznieć
Portugiesischengrossar; inchar; intumescer; tufar
Russischотекать; пухнуть
Saterfriesischdiene; dienje; swälle
Schottisch Gälischat
Spanischabultarse; hincharse
Sranansweri
Thaiบวม
Tschechischotékat
Westfriesischswolgje