Information über das Wort banketteren (Niederländisch → Esperanto: bankedi)

WortartVerb
Aussprache/bɑŋkɛˈteːrə(n)/
Trennungban·ket·te·ren

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) banketteer(ik) banketteerde
(jij) banketteert(jij) banketteerde
(hij) banketteert(hij) banketteerde
(wij) banketteren(wij) banketteerden
(jullie) banketteren(jullie) banketteerden
(gij) banketteert(gij) banketteerdet
(zij) banketteren(zij) banketteerden
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) bankettere(dat ik) banketteerde
(dat jij) bankettere(dat jij) banketteerde
(dat hij) bankettere(dat hij) banketteerde
(dat wij) banketteren(dat wij) banketteerden
(dat jullie) banketteren(dat jullie) banketteerden
(dat gij) banketteret(dat gij) banketteerdet
(dat zij) banketteren(dat zij) banketteerden
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
banketteerbanketteert
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
banketterend, banketterende(hebben) gebanketteerd

Übersetzungen

Deutschan einem Bankett teilnehmen
Englischbanquet; feast
Esperantobankedi
Französischbanqueter
Portugiesischcomer em banquete