Information über das Wort sluipen (Niederländisch → Esperanto: ŝteliri)

Synonym: gluipen

WortartVerb
Aussprache/ˈslœy̯pə(n)/
Trennungslui·pen

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) sluip(ik) sloop
(jij) sluipt(jij) sloop
(hij) sluipt(hij) sloop
(wij) sluipen(wij) slopen
(jullie) sluipen(jullie) slopen
(gij) sluipt(gij) sloopt
(zij) sluipen(zij) slopen
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) sluipe(dat ik) slope
(dat jij) sluipe(dat jij) slope
(dat hij) sluipe(dat hij) slope
(dat wij) sluipen(dat wij) slopen
(dat jullie) sluipen(dat jullie) slopen
(dat gij) sluipet(dat gij) slopet
(dat zij) sluipen(dat zij) slopen
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
sluipsluipt
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
sluipend, sluipende(hebben/zijn) geslopen

Gebrauchsbeispiele

Zodra het donker genoeg is, sluip ik naar de overkant en neem poolshoogte.
Twee van hen bleven bij de deur staan, de derde sloop naar het raam en probeerde door de luiken naar binnen te gluren.
Hij sloop tot aan de ingang van de tunnel.

Übersetzungen

Englischsteal; skulk; slink; creep
Esperantoŝteliri; kaŝiri; ŝtelumi
Färöerischsníkja seg avstað
Westfriesischglûpe