Information über das Wort fingeren (Niederländisch → Esperanto: ŝajnigi)

Synonyme: doen alsof, veinzen, voorgeven, voorwenden

WortartVerb
Aussprache/fɪŋˈɣerə(n)/
Trennungfin·ge·ren

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) fingeer(ik) fingeerde
(jij) fingeert(jij) fingeerde
(hij) fingeert(hij) fingeerde
(wij) fingeren(wij) fingeerden
(jullie) fingeren(jullie) fingeerden
(gij) fingeert(gij) fingeerdet
(zij) fingeren(zij) fingeerden
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) fingere(dat ik) fingeerde
(dat jij) fingere(dat jij) fingeerde
(dat hij) fingere(dat hij) fingeerde
(dat wij) fingeren(dat wij) fingeerden
(dat jullie) fingeren(dat jullie) fingeerden
(dat gij) fingeret(dat gij) fingeerdet
(dat zij) fingeren(dat zij) fingeerden
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
fingeerfingeert
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
fingerend, fingerende(hebben) gefingeerd

Gebrauchsbeispiele

Hij had onder een gefingeerde naam een Volkswagen gehuurd.
Haar stem was koud en bijna onherkenbaar tot hij zijn gefingeerde naam noemde.

Übersetzungen

Dänischlade som om; foregive
Deutscherheucheln
Englischfeign
Esperantoŝajnigi
Färöerischlátast
Isländischþykjast
Norwegischlate som om; late som
Portugiesischaparentar; fingir; simular
Saterfriesischsimulierje
Schwedischlåtsas som om
Spanischaparentar; fingir
Suaheli‐jifanya
Westfriesischbeare