Information über das Wort starten (Niederländisch → Esperanto: startigi)

WortartVerb
Aussprache/ˈstɑrtə(n)/
Trennungstar·ten

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) start(ik) startte
(jij) start(jij) startte
(hij) start(hij) startte
(wij) starten(wij) startten
(jullie) starten(jullie) startten
(gij) start(gij) starttet
(zij) starten(zij) startten
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) starte(dat ik) startte
(dat jij) starte(dat jij) startte
(dat hij) starte(dat hij) startte
(dat wij) starten(dat wij) startten
(dat jullie) starten(dat jullie) startten
(dat gij) startet(dat gij) starttet
(dat zij) starten(dat zij) startten
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
startstart
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
startend, startende(hebben) gestart

Gebrauchsbeispiele

Hij startte zijn auto en volgde op veilige afstand.
Hij had veel willen zeggen. maar hij begreep dat hij dan ruzie zou krijgen en daarom startte hij de motor.
Hun enige hoop was nu het vliegtuig zo snel mogelijk gestart te krijgen.

Übersetzungen

Englischstart
Esperantostartigi
Niederdeutschstarten
Spanischarrancar