Information über das Wort spieden (Niederländisch → Esperanto: spioni)

Synonyme: beloeren, bespieden, bespioneren, spioneren, verspieden

WortartVerb
Aussprache/ˈspidə(n)/
Trennungspie·den

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) spied(ik) spiedde
(jij) spiedt(jij) spiedde
(hij) spiedt(hij) spiedde
(wij) spieden(wij) spiedden
(jullie) spieden(jullie) spiedden
(gij) spiedt(gij) spieddet
(zij) spieden(zij) spiedden
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) spiede(dat ik) spiedde
(dat jij) spiede(dat jij) spiedde
(dat hij) spiede(dat hij) spiedde
(dat wij) spieden(dat wij) spiedden
(dat jullie) spieden(dat jullie) spiedden
(dat gij) spiedet(dat gij) spieddet
(dat zij) spieden(dat zij) spiedden
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
spiedspiedt
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
spiedend, spiedende(hebben) gespied

Gebrauchsbeispiele

Hij richtte zich op en keek spiedend om zich heen.
Daarom had hij haastig afscheid genomen van juffrouw Doddel en nu liep hij spiedend om het gebouw heen.

Übersetzungen

Deutschbelauschen; spionieren; spähen
Englischspy
Esperantospioni
Italienischspiare
Katalanischespiar
Papiamentospioná
Portugiesischespionar
Saterfriesischbelusterje; spionierje
Schwedischsnoka; speja; spionera
Spanischacechar; espiar
Tschechischšpehovat
Walisischysbïo
Westfriesischspionearje