Information über das Wort zadelen (Niederländisch → Esperanto: seli)

Synonym: opzadelen

WortartVerb
Aussprache/ˈzadələ(n)/
Trennungza·de·len

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) zadel(ik) zadelde
(jij) zadelt(jij) zadelde
(hij) zadelt(hij) zadelde
(wij) zadelen(wij) zadelden
(jullie) zadelen(jullie) zadelden
(gij) zadelt(gij) zadeldet
(zij) zadelen(zij) zadelden
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) zadele(dat ik) zadelde
(dat jij) zadele(dat jij) zadelde
(dat hij) zadele(dat hij) zadelde
(dat wij) zadelen(dat wij) zadelden
(dat jullie) zadelen(dat jullie) zadelden
(dat gij) zadelet(dat gij) zadeldet
(dat zij) zadelen(dat zij) zadelden
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
zadelzadelt
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
zadelend, zadelende(hebben) gezadeld

Gebrauchsbeispiele

„Goed,” zei hij, „ik zadel een paard, dan kunnen er er zijn voordat alles is gestolen.”
Zadel de paarden nu maar onverwijld.
Daar wachtte ridder Pom‐pom haar met twee gezadelde paarden.

Übersetzungen

Deutschsatteln
Englischsaddle
Esperantoseli
Schwedischsadla
Spanischensillar
Tschechischosedlat
Westfriesischsealje