Information über das Wort machtigen (Niederländisch → Esperanto: rajtigi)

Synonyme: autoriseren, volmachtigen

WortartVerb
Aussprache/ˈmɑxtəɣə(n)/
Trennungmach·ti·gen

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) machtig(ik) machtigde
(jij) machtigt(jij) machtigde
(hij) machtigt(hij) machtigde
(wij) machtigen(wij) machtigden
(jullie) machtigen(jullie) machtigden
(gij) machtigt(gij) machtigdet
(zij) machtigen(zij) machtigden
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) machtige(dat ik) machtigde
(dat jij) machtige(dat jij) machtigde
(dat hij) machtige(dat hij) machtigde
(dat wij) machtigen(dat wij) machtigden
(dat jullie) machtigen(dat jullie) machtigden
(dat gij) machtiget(dat gij) machtigdet
(dat zij) machtigen(dat zij) machtigden
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
machtigmachtigt
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
machtigend, machtigende(hebben) gemachtigd

Übersetzungen

Deutschberechtigen; bevollmächtigen; ermächtigen
Englischauthorize; empower; warrant; mandate
Esperantorajtigi
Französischautoriser
Portugiesischautorizar; habilitar
Saterfriesischbefrulmächtigje; begjuchtigje