Information über das Wort uitoefenen (Niederländisch → Esperanto: praktiki)

Synonyme: beoefenen, betrachten, in de praktijk brengen, praktizeren, in praktijk brengen

WortartVerb
Aussprache/ˈœy̯tufənə(n)/
Trennunguit·oe·fe·nen

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) oefen uit(ik) oefende uit
(jij) oefent uit(jij) oefende uit
(hij) oefent uit(hij) oefende uit
(wij) oefenen uit(wij) oefenden uit
(jullie) oefenen uit(jullie) oefenden uit
(gij) oefent uit(gij) oefendet uit
(zij) oefenen uit(zij) oefenden uit
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) uitoefene(dat ik) uitoefende
(dat jij) uitoefene(dat jij) uitoefende
(dat hij) uitoefene(dat hij) uitoefende
(dat wij) uitoefenen(dat wij) uitoefenden
(dat jullie) uitoefenen(dat jullie) uitoefenden
(dat gij) uitoefenet(dat gij) uitoefendet
(dat zij) uitoefenen(dat zij) uitoefenden
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
oefen uitoefent uit
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
uitoefenend, uitoefenende(hebben) uitgeoefend

Übersetzungen

Afrikaansbeoefen; uitoefen
Dänischpraktisere
Deutschpraktizieren
Englischexert; practise
Esperantopraktiki
Französischpratiquer
Italienischpraticare
Malaiischmempelajari
Papiamentopraktiká
Portugiesischexercer; praticar
Saterfriesischpraktizierje
Spanischpracticar
Tschechischpraktikovat; provádět