Information über das Wort beoefenen (Niederländisch → Esperanto: praktiki)

Synonyme: betrachten, in de praktijk brengen, uitoefenen, praktizeren, in praktijk brengen

WortartVerb
Aussprache/bəˈufənə(n)/
Trennungbe·oe·fe·nen

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) beoefen(ik) beoefende
(jij) beoefent(jij) beoefende
(hij) beoefent(hij) beoefende
(wij) beoefenen(wij) beoefenden
(jullie) beoefenen(jullie) beoefenden
(gij) beoefent(gij) beoefendet
(zij) beoefenen(zij) beoefenden
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) beoefene(dat ik) beoefende
(dat jij) beoefene(dat jij) beoefende
(dat hij) beoefene(dat hij) beoefende
(dat wij) beoefenen(dat wij) beoefenden
(dat jullie) beoefenen(dat jullie) beoefenden
(dat gij) beoefenet(dat gij) beoefendet
(dat zij) beoefenen(dat zij) beoefenden
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
beoefenbeoefent
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
beoefenend, beoefenende(hebben) beoefend

Gebrauchsbeispiele

Nu was in de dagen van Faust de magie een kunst die door velen werd beoefend.

Übersetzungen

Afrikaansbeoefen; uitoefen
Dänischpraktisere
Deutschpraktizieren
Englischpractise
Esperantopraktiki
Französischpratiquer
Italienischpraticare
Malaiischmempelajari
Papiamentopraktiká
Portugiesischexercer; praticar
Saterfriesischpraktizierje
Spanischpracticar
Tschechischpraktikovat; provádět